Met een python op schoot

{flike}

Door: Karel Fondu, Bron: De Siervis, Leuven

Het was een zomer met hete lange dagen en lange zwoele nachten. Je voelt je loom ontspannen en je bent quasi weerloos tegen rare situaties die op je afstormen, als een sneltrein over je heen denderen en je achterlaten met een droge keel en knikkende knieën. Mij gebeurde er iets in die knotsgekke zomer dat ik nooit meer vergeet, ook al word ik honderd.

Het was eind augustus en ik werd er op uit gestuurd om voor onze jaarlijkse tentoonstelling een assortiment vis aan te kopen. Ik reed naar een importeur in het Antwerpse, keurde er alle tweehonderd bakken op soorten vis, hun gedrag, hun ziektes, het aantal lijken en wat er nog zoal bij een aankoop komt kijken. Plots zag ik een bak met 6 slangen. Aangezien we beslist hadden om dit jaar ook eens een terrarium op te zetten, vroeg ik aan de uitbater, een joviale kerel, of wij die beesten konden krijgen voor de duur van onze tentoonstelling. Uiteindelijk kreeg ik er, tegen betaling van 1000 ballen ’t stuk, twee mee, met dien verstande dat als ze heelhuids terugkwamen na de tentoonstelling, wij ons dierbare geld terugkregen. De slangen werden in een linnen zak gestoken, die keurig toegebonden werd. Ik deponeerde ze voorzichtig op de plaats van de bijrijder, laadde al mijn dozen op en vertrok uitgelaten naar Leuven.

Onder het rijden wierp ik ongeruste blikken op het linnen zakje, dat naast mij in de auto lag en af en toe vervaarlijk opbolde. Naarmate de kilometers voorbijschoven voelde ik mij steeds ongemakkelijker, Ik begon mij te realiseren dat het terrarium op de tentoonstelling nog verre van klaar was. Gezien de zwoele nachten kon het nog zeker acht volle dagen duren eer het gereed was en de slangen er veilig konden in ondergebracht worden. Spijts de, naar Belgische normen, goede zomer kreeg ik het een beetje koud en parelden een paar druppeltjes zweet op mijn bovenlip, wat bij mij duidt op grote gespannenheid. Terugkrabbelen kon ik niet meer, dus begon ik al maar vast vooruit te denken.

Thuis had ik nog een oud aquarium staan. Met een bodem vol turfmolm, een stuk kienhout, een drinkbakje en een stevige isomo plaat, om de boel stevig af te sluiten, kon ik de eerste 24 uur doorkomen en dat was al heel wat. Ik verademde al een beetje. Bleef nog de schok van het thuiskomen. Maar ik dacht bij mezelf: kerel, blijf kalm en doe vooral gewoon voor de kinderen, want je imago staat hier op het spel. Neuriënd, alsof er geen vuiltje aan de lucht was, kwam ik de living binnengewandeld. Het zakje bengelde half verscholen achter mijn toen nog brede rug. Ieder geoefend oor zou al direct enkele minder zuivere noten in mijn melodie ontdekt hebben.

Daar er niemand ook maar iets abnormaal opmerkte werd ik driester. Ik deponeerde het zakje buiten het bereik van de kinderen, die gewoon waren dat ik regelmatig met zakjes, dozen en potjes rondliep en daarom geen lastige vragen stelden. Toen ik evenwel het oude aquarium installeerde, met nota bene een turfbodem en geen water voelde ik de spanning stijgen. Toen ik daar bovendien nog een stuk kienhout en een drinkbakje inlegde en het geheel afdekte met een plaat, begonnen de eerste vragen op te borrelen. Het zakje had zich intussen door autosuggestie al zo een twintig centimeter verplaatst, toen ik achteloos het woord “slangen” liet vallen. Het werd plots heel stil en ik realiseerde mij dat ik daar plotseling helemaal alleen achterbleef. Ik profiteerde van deze situatie om vliegensvlug het zakje leeg te schudden, het deksel toe te smakken en het als de wind met enkele krachtige stukken tape vast te zetten. Aarzelend kwamen de eerste huisgenoten naderbij geschuifeld en zelfs de kanarie, die van puur verschieten van zijn stokje gevallen was, kwam schor piepend weer tot leven.

De Tijgerpythons zaten ondertussen rustig tongelend bij te komen van de reis en gleden dan gelijktijdig naar de drinkbak. Ze waren zichtbaar heel dorstig want ze dronken minutenlang van het frisse water. Daarna schuifelden ze nieuwsgierig door hun nieuwe woning en ze kronkelden zich aan de voet van het stuk kienhout ineen voor een dutje. Iedereen was er stil van geworden en enkelen waren zo verkrampt dat ze inderhaast de WC opzochten. Ik liet ondertussen de woorden “echtscheiding”, “vuile beesten”, “direct uit mijn huis” over mij heengaan als een zomerbriesje in augustus, goed wetende dat uiteindelijk de slangen en ik nog minstens acht dagen zouden blijven.

Het eerste wat ik moest uitzoeken was wat die rakkers aten. Mijn vinger gleed van kleine kinderen over wilde wrattenzwijnen en agoetis (grote, slanke knaagdieren) naar konijnen en ratten. Aangezien deze pythons nog jeugdig waren (ongeveer iets meer dan één meter) dacht ik aan een meer aangepast brokje en viel mijn keuze op witte muizen.

Een medebestuurslid, die in een kliniek werkte, kon daar zeker voor zorgen. Dat probleem was voorlopig van de baan. Thuis repte ik met geen woord over die muizen omdat de toestand toch al zeer explosief was en ik het noodlot niet wilde tarten. Op een donderdagavond overhandigde François, de baas van het café, waar onze club gevestigd was, mij plechtig een kartonnen doosje. Uit het geritsel binnenin kon ik afleiden dat het zeker geen postzegels waren.

Had hij moeten weten wat er inzat, had hij het waarschijnlijk onmiddellijk buiten gekieperd. Het waren de reeds lang verwachtte muizen. Met twee ben je altijd sterker dan alleen. Dus lokte ik een nietsvermoedend bestuurslid mee naar huis om, indien nodig, mij tegen huiselijk geweld te beschermen. Voor één keer was er blijkbaar iets goeds op TV, wat in de zomer zeer opmerkelijk is. Zo konden we onopgemerkt tot bij de slangen sluipen en zag niemand de bobbel onder mijn jasje. Voorzichtig maakte ik het deksel open, kapte de inhoud van de doos in de bak en kwakte onmiddellijk het deksel weer dicht.

De slangen, die blijkbaar wreed in hun siësta gestoord waren, schoten luid sissend rond. De muizen, echte witte, vielen op hun vier poten in de bak en verstijfden van pure ontsteltenis. Ze hunkerden zo te zien heel erg naar de steriele omgeving van de kliniek. Het was ondertussen kwart na tien en de muizen wisten blijkbaar ook hoe laat het was. De slangen daarentegen namen al hun tijd. Den Danny en ik hielden onze adem in voor de dingen die komen gingen en stonden stil als standbeelden met grote ogen te staren naar wat zich voor ons afspeelde. De grootste Python schoof schijnbaar ongeïnteresseerd naar een muis toe. Net toen het arme wicht dacht dat hij haar toch niet gezien had, schoot de kop van de slang als een bliksemschicht vooruit, greep haar bij de kop en schroefde zijn gespierde lijf in een dubbele Nelson rond haar tere nek. De muis wuifde nog één keer flauwtjes goeie dag met haar pootje en sloot toen devoot haar oogjes. Slanglief sperde haar mond wijd open en het witte dotje verdween hals over kop in de grote donkere tunnel, die zich voor haar opende. De kaken gingen weer dicht en de Python zag eruit als een worst, die door een defecte vleesmolen gedraaid was. Wij stonden geboeid te kijken. De slang had blijkbaar de smaak goed te pakken, want ze stoof al op haar volgende slachtoffer af. Je gaat het niet geloven, maar ze heeft, zo waar als ik hier zit, tien stuks in haar kamizool geslagen. Ik vond dat ze heel sterk begon te lijken op de tochtrol, die in de winter voor mijn achterdeur ligt. Ze smakte nog een paar keer met haar lippen, rolde zich in een bolletje en sliep zichtbaar voldaan in. Haar collega lag ondertussen stil onder het stuk kienhout en nam niet deel aan de show. Later besefte ik dat hij aan vervellen toe was en daarom geen interesse voor de muizen kon opbrengen.

De dagen kwamen en gingen en eindelijk was het terrarium in de club klaar. Voor mij begon toen de grootste nachtmerrie uit mijn leven! Eerst legde ik het linnen zakje binnen handbereik.

De slangen kropen zichtbaar geagiteerd door hun verblijf. Het enige wat ons nog scheidde, waren luttele ogenblikken en een isomo deksel. Ik zette mij schrap, trok mijn broeksriem een gaatje strakker en ademde diep in en uit, om te ontspannen. Ik opende het deksel en deed met mijn rechterhand een greep in de bak. Je gelooft het of je gelooft het niet, ik had er één beet. Ik had hem precies waar ik hem hebben wilde: net achter de kop. Vol afgrijzen zag ik het lijf dat zich wild rond mijn arm slingerde en dat uit gewoonte begon te wurgen. Met mijn linkerhand wrikte ik het lijf los, greep in één adem naar het zakje en slaagde erin om het kronkelende lijf in het zakje te krijgen. Ondertussen was er mijlenver geen levende ziel meer te bespeuren die mij in deze moeilijke ogenblikken kon bijstaan.

Plots voelde ik mij erg eenzaam en erg ongelukkig, omdat ik wist dat het moeilijkste nog moest komen. Ik ademde nog eens heel diep, greep met mijn rechter opnieuw toe en had nummer twee bij de lurven. Deze had ik niet zo zuiver als de eerste en hij spartelde voor zijn leven. Ik deed het zakje open en terwijl ik hem er hardhandig in dwong, wrong de eerste er zich toch wel uit zeker. Mijn bloed stolde in mijn aderen, dat kan ik je wel verklappen. Ik had één geluk: het stuk saggerijn was terug in de bak gevallen. Hoelang ik zo bezig geweest ben weet ik niet meer, maar het was al behoorlijk laat toen ik bleek, schor en uitgeput met mijn last in het lokaal binnenstrompelde.

De beestjes gingen in hun terrarium en stalen de show op onze tentoonstelling. Ze werden goed verzorgd en waren, zoals later zou blijken, de enigen die hun reisje naar België overleefd hadden. Zoals afgesproken moesten de slangen, na de tentoonstelling, terug naar de importeur. Mijn nachtmerrie indachtig, gaf ik die dag bewust forfait. Naar ik later vernomen heb heeft de dapperste van de andere bestuursleden, den Tienne, na uren de diertjes kunnen vangen en heeft hij ze teruggebracht.

Naar het schijnt heeft hij er trouwens een ernstig syndroom aan overgehouden en bewoog hij zich lichtjes wiebelend en lustig tongelend voort. Ik vermoed dat hij er een hele tijd van onder de voet geweest is. Ik ben intussen al dermate hersteld, dat ik nog enkel een vaag gevoel van opwinding voel bij het zien van witte muizen.